Er zaten zeven kikkertjes al in een boerensloot
die waren vrij tevreden met hetgeen die sloot ze bood.
Ze hadden er wat vrinden - ze kwaakten, ze beminden
gelijk natuur dat wil.
De vaders vingen vliegjes - De moeders maakten wiegjes
voor hun prille dril.
Toen bouwden zeven mannetjes een huisje aan de sloot
die hadden hersenpannetjes vol plannetjes, zó groot
die brouwden daar hun stroopjes - ze bouwden isotoopjes.
Ze speelden er met vuur
en mengden in hun potjes - als minuscule godjes
geheimpjes der natuur.
Er waren zeven mannetjes, die speelden leentjebuur.
Ze leenden kleine kooltjes uit de kachel der natuur.
Maar toen ze erin pookten - een fikkie ervan stookten
werd gauw de vlam te groot.
En ondanks hun getover - kookten de potjes over
en 't schuim liep in de sloot.
Er zwommen scheve kikkertjes al in een boerensloot.
Hun paat'es keken droevig naar hun kromgegroeide poot.
'Ik denk', sprak een resolute, 'dat ik, pro juventute,
dit slootje maar ontruim.
U ziet hier, mijne heren - De jeugd degenereren
door d'invloed van het schuim!'
Wij zijn met heel veel kikkertjes in onze wereldsloot.
Tot dusver vrij' tevreden met hetgeen de sloot ons bood.
We hadden er wat vrinden, we kwaakten en beminden.
We leefden er vrij ruim
maar wordt óns dril geboren - met één poot en drie oren
is dat de schuld... van 't schuim...
Gevonden op het internet.